Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 25:23-31 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

23. En de Here zeide tot haar: Twee volken zijn in uw schoot, en twee natiën zullen zich scheiden uit uw lichaam; de ene natie zal sterker zijn dan de andere, en de oudste zal de jongste dienstbaar wezen.

24. Toen nu haar dagen vervuld waren, dat zij baren zou, waren er dan ook tweelingen in haar schoot.

25. En de eerste kwam te voorschijn, rossig, geheel als een haren mantel; en men gaf hem de naam Esau.

26. En daarna kwam zijn broeder te voorschijn, wiens hand Esaus hiel vasthield; en hem noemde men Jakob. En Isaak was zestig jaar oud bij hun geboorte.

27. Toen de jongens opgroeiden, werd Esau een man, ervaren in de jacht, een man van het veld, maar Jakob was een huiselijk man, die in tenten woonde.

28. En Isaak had Esau lief, want wildbraad was naar zijn smaak; maar Rebekka had Jakob lief.

29. Eens had Jakob een gerecht gekookt, en Esau kwam vermoeid van het veld.

30. Toen zeide Esau tot Jakob: Laat mij toch slokken van dat rode, dat rode daar, want ik ben moe. Daarom gaf men hem de naam Edom.

31. Maar Jakob zeide: Verkoop mij dan eerst uw eerstgeboorterecht.

Lees verder hoofdstuk Genesis 25