Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 24:57-67 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

57. Daarop zeiden zij: Laten wij het meisje roepen en het haar zelf vragen.

58. Toen riepen zij Rebekka en zeiden tot haar: Wilt gij met deze man meegaan? En zij zeide: Ja.

59. Zij dan lieten hun zuster Rebekka en haar voedster en de knecht van Abraham en zijn mannen gaan.

60. En zij zegenden Rebekka en zeiden tot haar: Onze zuster, moogt gij tot duizenden van tienduizenden worden, en uw nageslacht bezitte de poort van zijn haters.

61. Toen maakte Rebekka zich met haar dienstmaagden gereed en zij reden op kamelen weg, en volgden de man. De knecht nam Rebekka mede en ging heen.

62. En Isaak kwam uit de richting van de put Lachai-Roï; hij woonde namelijk in het Zuiderland.

63. Isaak ging tegen het vallen van de avond uit om te peinzen in het veld. Hij sloeg zijn ogen op, en zag daar kamelen aankomen.

64. Toen Rebekka haar ogen opsloeg en Isaak zag, liet zij zich van de kameel glijden.

65. En zij zeide tot de knecht: Wie is die man daar, die ons tegemoet komt in het veld? En de knecht zeide: Dat is mijn heer. Daarop nam zij de sluier en bedekte zich.

66. En de knecht vertelde Isaak alles wat hij gedaan had.

67. Toen bracht Isaak haar in de tent van zijn moeder Sara, en hij nam Rebekka, en zij werd hem tot vrouw, en hij kreeg haar lief. Zo vond Isaak troost na de dood van zijn moeder.

Lees verder hoofdstuk Genesis 24