Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 24:50-62 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

50. Toen antwoordde Laban, alsook Betuël en zij zeiden: Dit is een bestiering van de Here; wij kunnen niets tot u zeggen, ten kwade of ten goede.

51. Zie, daar is Rebekka, neem haar en ga heen, opdat zij de vrouw worde van de zoon van uw heer, zoals de Here gesproken heeft.

52. Toen de knecht van Abraham hun woorden hoorde, wierp hij zich ter aarde neder voor de Here.

53. En de knecht bracht zilveren en gouden sieraden te voorschijn, en klederen, en gaf deze aan Rebekka; ook gaf hij aan haar broeder en aan haar moeder kostbare geschenken.

54. Daarna aten en dronken zij, hij en de mannen die bij hem waren, en zij overnachtten er.Toen zij des morgens opstonden, zeide hij: Laat mij naar mijn heer gaan.

55. Doch haar broeder zeide, alsook haar moeder: Laat het meisje een dag of tien bij ons blijven, ga daarna heen.

56. Hij echter zeide tot hen: Houd mij niet op, nu de Here mijn weg voorspoedig gemaakt heeft; laat mij vertrekken, opdat ik naar mijn heer ga.

57. Daarop zeiden zij: Laten wij het meisje roepen en het haar zelf vragen.

58. Toen riepen zij Rebekka en zeiden tot haar: Wilt gij met deze man meegaan? En zij zeide: Ja.

59. Zij dan lieten hun zuster Rebekka en haar voedster en de knecht van Abraham en zijn mannen gaan.

60. En zij zegenden Rebekka en zeiden tot haar: Onze zuster, moogt gij tot duizenden van tienduizenden worden, en uw nageslacht bezitte de poort van zijn haters.

61. Toen maakte Rebekka zich met haar dienstmaagden gereed en zij reden op kamelen weg, en volgden de man. De knecht nam Rebekka mede en ging heen.

62. En Isaak kwam uit de richting van de put Lachai-Roï; hij woonde namelijk in het Zuiderland.

Lees verder hoofdstuk Genesis 24