Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 2:7-16 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

7. toen formeerde de Here God de mens van stof uit de aardbodem en blies de levensadem in zijn neus; alzo werd de mens tot een levend wezen.

8. Voorts plantte de Here God een hof in Eden, in het Oosten, en Hij plaatste daar de mens, die Hij geformeerd had.

9. Ook deed de Here God allerlei geboomte uit de aardbodem opschieten, begeerlijk om te zien en goed om van te eten; en de boom des levens in het midden van de hof, benevens de boom der kennis van goed en kwaad.

10. Er ontsprong in Eden een rivier om de hof te bevochtigen, en daar splitste zij zich in vier stromen.

11. De naam van de eerste is Pison; deze stroomt om het gehele land Chawila, waar het goud is;

12. en het goud van dat land is goed; daar is de balsemhars en de steen chrysopraas.

13. De naam van de tweede rivier is Gichon; deze stroomt om het gehele land Ethiopië.

14. De naam van de derde rivier is Tigris; deze stroomt ten oosten van Assur. En de vierde rivier is de Eufraat.

15. En de Here God nam de mens en plaatste hem in de hof van Eden om die te bewerken en te bewaren.

16. En de Here God legde de mens het gebod op: Van alle bomen in de hof moogt gij vrij eten,

Lees verder hoofdstuk Genesis 2