Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 19:30-38 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

30. En Lot trok op uit Soar en vestigde zich met zijn beide dochters op het gebergte, want hij durfde niet in Soar te blijven, en hij ging wonen in een spelonk, hij met zijn beide dochters.

31. En de eerstgeborene zeide tot de jongste: Onze vader is oud, en daar is geen man in het land om tot ons te komen, naar de gewoonte der gehele aarde.

32. Kom, laten wij onze vader wijn te drinken geven en bij hem nederliggen, opdat wij door onze vader aan nakroost het leven geven.

33. Toen gaven zij in die nacht haar vader wijn te drinken, en de eerstgeborene ging naar binnen en legde zich bij haar vader neder, zonder dat hij er iets van merkte toen zij zich nederlegde of toen zij opstond.

34. En de volgende morgen zeide de eerstgeborene tot de jongste: Zie, ik heb gisterennacht bij mijn vader gelegen; wij zullen hem ook deze nacht wijn te drinken geven, en ga gij dan naar binnen, en leg u bij hem neder, opdat wij door onze vader aan nakroost het leven geven.

35. Zo gaven zij haar vader ook die nacht wijn te drinken, en de jongste stond op en legde zich bij hem neder, zonder dat hij er iets van merkte, toen zij zich nederlegde of toen zij opstond.

36. En de beide dochters van Lot werden zwanger van haar vader.

37. En de eerstgeborene baarde een zoon, en noemde hem Moab; hij is de vader van de tegenwoordige Moabieten.

38. Ook de jongste baarde een zoon, en noemde hem Ben-Ammi; hij is de vader van de tegenwoordige Ammonieten.

Lees verder hoofdstuk Genesis 19