Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 19:22-28 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

22. Haast u, vlucht daarheen, want ik zal niets kunnen doen, voordat gij daar aangekomen zijt.

23. Daarom noemt men die stad Soar. De zon was over de aarde opgegaan, toen Lot te Soar aankwam.

24. Toen liet de Here zwavel en vuur op Sodom en Gomorra regenen, van de Here, uit de hemel;

25. en Hij keerde die steden om, benevens de gehele Streek, met al de inwoners der steden en het gewas van de aardbodem.

26. Maar zijn vrouw, die achter hem liep, zag om, en werd een zoutpilaar.

27. Toen Abraham zich vroeg in de morgen begaf naar de plaats, waar hij voor de Here gestaan had,

28. en uitzag in de richting van Sodom en Gomorra en het gehele land van de Streek, zag hij, en zie, de rook van de aarde steeg op als de rook van een smeltoven.

Lees verder hoofdstuk Genesis 19