15. Verder zeide God tot Abraham: Wat uw vrouw Sarai betreft, gij zult haar niet Sarai noemen, maar Sara zal haar naam zijn.
16. En Ik zal haar zegenen, en ook zal Ik u uit haar een zoon schenken, ja, Ik zal haar zegenen, zodat zij tot volken worden zal; koningen van volken zullen uit haar voortkomen.
17. Toen wierp Abraham zich op zijn aangezicht, lachte en zeide bij zichzelf: Zal dan aan een honderdjarige een kind geboren worden, en zal Sara, een negentigjarige, baren?
18. En Abraham zeide tot God: Och, mocht Ismaël voor uw aangezicht leven!