Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 17:13-22 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

13. Wie in uw huis geboren is en wie door u voor geld gekocht is, moet voorzeker besneden worden; zo zal mijn verbond in uw vlees zijn tot een eeuwig verbond.

14. En de onbesnedene, de man namelijk, die het vlees van zijn voorhuid niet laat besnijden, die mens zal uitgeroeid worden uit zijn volksgenoten: hij heeft mijn verbond verbroken.

15. Verder zeide God tot Abraham: Wat uw vrouw Sarai betreft, gij zult haar niet Sarai noemen, maar Sara zal haar naam zijn.

16. En Ik zal haar zegenen, en ook zal Ik u uit haar een zoon schenken, ja, Ik zal haar zegenen, zodat zij tot volken worden zal; koningen van volken zullen uit haar voortkomen.

17. Toen wierp Abraham zich op zijn aangezicht, lachte en zeide bij zichzelf: Zal dan aan een honderdjarige een kind geboren worden, en zal Sara, een negentigjarige, baren?

18. En Abraham zeide tot God: Och, mocht Ismaël voor uw aangezicht leven!

19. Maar God zeide: Neen, maar uw vrouw Sara zal u een zoon baren, en gij zult hem Isaak noemen, en Ik zal mijn verbond met hem oprichten tot een eeuwig verbond, voor zijn nageslacht.

20. En wat Ismaël betreft, Ik heb u verhoord; zie, Ik zal hem zegenen, hem vruchtbaar doen zijn en uitermate talrijk maken; twaalf vorsten zal hij verwekken, en Ik zal hem tot een groot volk stellen.

21. Maar mijn verbond zal Ik oprichten met Isaak, die Sara u op deze zelfde tijd in het volgend jaar baren zal.

22. Toen God geëindigd had met hem te spreken, voer Hij van Abraham op.

Lees verder hoofdstuk Genesis 17