Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 17:1-8 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Toen Abram negenennegentig jaar oud was, verscheen de Here aan Abram en zeide tot hem: Ik ben God, de Almachtige, wandel voor mijn aangezicht, en wees onberispelijk;

2. Ik zal mijn verbond tussen Mij en u stellen, en u uitermate talrijk maken.

3. Toen wierp Abram zich op zijn aangezicht en God sprak tot hem:

4. Wat Mij aangaat, zie, mijn verbond is met u, en gij zult de vader van een menigte volken worden;

5. en gij zult niet meer Abram genoemd worden, maar uw naam zal zijn Abraham, omdat Ik u tot een vader van een menigte volken gesteld heb.

6. Ik zal u uitermate vruchtbaar maken en u tot volken stellen, en koningen zullen uit u voortkomen.

7. Ik zal mijn verbond oprichten tussen Mij en u en uw nageslacht in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u en uw nageslacht tot een God te zijn.

8. Ik zal aan u en uw nageslacht het land, waarin gij als vreemdeling vertoeft, het ganse land Kanaän, tot een altoosdurende bezitting geven, en Ik zal hun tot een God zijn.

Lees verder hoofdstuk Genesis 17