Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 1:1-9 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. In den beginne schiep God de hemel en de aarde.

2. De aarde nu was woest en ledig, en duisternis lag op de vloed, en de Geest Gods zweefde over de wateren.

3. En God zeide: Er zij licht; en er was licht.

4. En God zag, dat het licht goed was, en God maakte scheiding tussen het licht en de duisternis.

5. En God noemde het licht dag, en de duisternis noemde Hij nacht. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de eerste dag.

6. En God zeide: Daar zij een uitspansel in het midden der wateren, en dit make scheiding tussen wateren en wateren.

7. En God maakte het uitspansel en Hij scheidde de wateren die onder het uitspansel waren, van de wateren die boven het uitspansel waren; en het was alzo.

8. En God noemde het uitspansel hemel. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de tweede dag.

9. En God zeide: Dat de wateren onder de hemel op één plaats samenvloeien en het droge te voorschijn kome; en het was alzo.

Lees verder hoofdstuk Genesis 1