3. van de zonen van Paros: Zekarja, en met hem waren honderd vijftig personen van het mannelijk geslacht in de registers opgetekend;
4. van de zonen van Pachat-Moab: Eljehoënai, de zoon van Zerachja, en met hem tweehonderd personen van het mannelijk geslacht;
5. van de zonen van Zattu: Sekanja, de zoon van Jachaziël, en met hem driehonderd personen van het mannelijk geslacht;
6. en van de zonen van Adin: Ebed, de zoon van Jonatan, en met hem vijftig personen van het mannelijk geslacht;
7. van de zonen van Elam: Jesaja, de zoon van Atalja, en met hem zeventig personen van het mannelijk geslacht;
8. en van de zonen van Sefatja: Zebadja, de zoon van Michaël, en met hem tachtig personen van het mannelijk geslacht;
9. en van de zonen van Joab: Obadja, de zoon van Jechiël, en met hem tweehonderd achttien personen van het mannelijk geslacht;
10. en van de zonen van Bani: Selomit, de zoon van Josifja, en met hem honderd zestig personen van het mannelijk geslacht;
11. en van de zonen van Bebai: Zekarja, de zoon van Bebai, en met hem achtentwintig personen van het mannelijk geslacht;
12. en van de zonen van Azgad: Jochanan, de zoon van Hakkatan, en met hem honderd tien personen van het mannelijk geslacht;
13. en van de zonen van Adonikam: de lateren, en dit zijn hun namen: Elifelet, Jeïel, en Semaja, en met hen zestig personen van het mannelijk geslacht;
14. en van de zonen van Bigwai: Utai en Zabbud en zeventig personen van het mannelijk geslacht.