Oude Testament

Nieuwe Testament

Ezra 7:25-28b NBG-vertaling 1951 (NBG51)

25. Gij nu, Ezra, stel naar de wijsheid van uw God, die gij bezit, regeerders en rechters aan, opdat zij rechtspreken over het gehele volk dat in het gebied over de Rivier woont, over allen die de wetten van uw God kennen; en hem die ze niet kent, zult gij ze bekendmaken.

26. Aan ieder die de wet van uw God en de wet van de koning niet volbrengt, zal stipt recht geoefend worden: hetzij ter dood, hetzij tot verbanning, hetzij tot geldboete of tot gevangenzetting.

27. Geprezen zij de Here, de God onzer vaderen, die de koning zulks in het hart gegeven heeft, om het huis van de Here, die in Jeruzalem woont, luisterrijk te maken,

28a. en mij gunst heeft doen vinden bij de koning, zijn raadsheren en alle machtige vorsten des konings!

28b. Ik nu vatte moed, daar de hand van de Here, mijn God, over mij was, en vergaderde uit Israël de hoofdmannen om met mij op te trekken.

Lees verder hoofdstuk Ezra 7