Oude Testament

Nieuwe Testament

Ezra 7:1-12 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Hierna, onder de regering van Artachsasta, de koning van Perzië, trok Ezra op, de zoon van Seraja, de zoon van Azarja, de zoon van Chilkia,

2. de zoon van Sallum, de zoon van Sadok, de zoon van Achitub,

3. de zoon van Amarja, de zoon van Azarja, de zoon van Merajot,

4. de zoon van Zerachja, de zoon van Uzzi, de zoon van Bukki,

5. de zoon van Abisua, de zoon van Pinechas, de zoon van Eleazar, de zoon van Aäron, de hogepriester –

6. deze Ezra trok op uit Babel. Hij was een schriftgeleerde, bekwaam in de wet van Mozes, welke de Here, de God van Israël, gegeven had; en daar de hand van de Here, zijn God, over hem was, had de koning hem alles gegeven wat hij verlangd had.

7. Zo trokken ook een aantal Israëlieten en priesters, Levieten, zangers, poortwachters en tempelhorigen naar Jeruzalem, in het zevende jaar van koning Artachsasta.

8. En hij kwam te Jeruzalem in de vijfde maand, en wel in het zevende jaar van de koning.

9. Op de eerste van de eerste maand namelijk was hij de tocht uit Babel begonnen, en op de eerste van de vijfde maand kwam hij te Jeruzalem aan, daar de goede hand van zijn God over hem was,

10. want Ezra had er zijn hart op gezet om de wet des Heren te onderzoeken en haar te volbrengen, en om in Israël inzetting en verordening te onderwijzen.

11. Dit nu is het afschrift van de brief, die koning Artachsasta meegaf aan de priester-schriftgeleerde Ezra, die geleerd was in de woorden van de geboden en voorschriften des Heren voor Israël:

12. Artachsasta, koning der koningen, aan de priester Ezra, de geleerde in de wet van de God des hemels, enzovoort.

Lees verder hoofdstuk Ezra 7