Oude Testament

Nieuwe Testament

Ezra 6:1-16 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Toen gaf koning Darius bevel en men deed onderzoek in de boekerij te Babel, waar de schatten waren opgeborgen;

2. en in Achmeta, de vesting in het gewest Medië, werd een rol gevonden, waarin het volgende geschreven stond.Oorkonde:

3. In het eerste jaar van koning Kores gaf koning Kores dit bevel: Wat betreft het huis Gods te Jeruzalem, dat huis moet worden herbouwd tot een plaats waar men slachtoffers brengt; en zijn fundamenten moeten gelegd worden; zijn hoogte moet zestig el bedragen, zijn breedte zestig el.

4. Er zullen drie lagen steenblokken zijn en één laag hout. De kosten moeten uit de koninklijke schatkist betaald worden.

5. Ook zal men de gouden en zilveren voorwerpen van het huis Gods, welke Nebukadnessar uit de tempel te Jeruzalem heeft gehaald en naar Babel gebracht, teruggeven, opdat het naar de tempel te Jeruzalem, op zijn plaats kome, en gij zult het nederzetten in het huis Gods.

6. Nu dan, Tattenai, stadhouder van het gebied over de Rivier, Setar-Boznai en hun ambtgenoten, de ambtenaren van het gebied over de Rivier, gij moet u verre houden van daar;

7. laat de arbeid aan dat huis Gods toe; de stadhouder der Judeeërs en hun oudsten mogen dat huis Gods op zijn plaats bouwen.

8. Tevens is door mij bevel gegeven aangaande hetgeen gij doen zult aan deze oudsten der Judeeërs bij de bouw van dit huis Gods: uit de koninklijke inkomsten, uit de schatting van het gebied over de Rivier, zal nauwkeurig en zonder uitstel uitbetaling aan die mannen worden gedaan.

9. En wat er nodig is: jonge stieren, rammen, lammeren voor de brandoffers aan de God des hemels, tarwe, zout, wijn en olie, volgens de opgave van de priesters te Jeruzalem, dat moet hun dag aan dag volledig ter beschikking worden gesteld,

10. opdat zij de God des hemels welriekende offers kunnen brengen en bidden voor het leven van de koning en zijn zonen.

11. Voorts is door mij bevel gegeven, dat er van ieder die dit besluit overtreedt, een paal uit zijn huis zal worden gerukt, opdat hij daaraan gehangen en vastgeslagen worde, en dat daarom zijn huis tot een puinhoop zal gemaakt worden.

12. De God nu, die zijn naam daar heeft doen wonen, stote iedere koning en elk volk neder, die als overtreders hun hand uitstrekken om dit huis Gods te Jeruzalem te verwoesten. Ik, Darius, heb bevel gegeven; het worde nauwkeurig uitgevoerd!

13. Toen deden Tattenai, de stadhouder van het gebied over de Rivier, Setar-Boznai en hun ambtgenoten, nauwkeurig overeenkomstig hetgeen koning Darius hun had gelast.

14. De oudsten der Judeeërs bouwden voorspoedig voort tijdens het profeteren van de profeet Haggai en van Zacharia, de zoon van Iddo; zij voltooiden de bouw volgens het gebod van de God van Israël en volgens het bevel van Kores, Darius en Artachsasta, koning van Perzië,

15. en zij waren met dit huis gereed tegen de derde dag van de maand Adar, en wel in het zesde jaar van de regering van koning Darius.

16. Toen vierden de Israëlieten, de priesters, de Levieten en de overigen die in de ballingschap geweest waren, de inwijding van dit huis Gods met vreugde,

Lees verder hoofdstuk Ezra 6