Oude Testament

Nieuwe Testament

Ezra 4:17-24 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

17. De koning zond als antwoord:Aan Rechum, de landvoogd, Simsai, de schrijver, en hun overige ambtgenoten, die wonen in Samaria en in het verdere gebied over de Rivier, heil!

18. Welnu, de brief, welke gij ons gezonden hebt, is mij duidelijk voorgelezen;

19. en door mij is bevel gegeven, en men heeft onderzoek gedaan en bevonden, dat deze stad sinds de dagen van ouds tegen de koningen opstandig is geweest, en dat men wederspannigheid en oproer in haar stookte.

20. Er zijn zelfs machtige koningen over Jeruzalem geweest, die heersten over het gehele gebied aan de overzijde der Rivier en aan wie men belasting, cijns en tol betaalde.

21. Geeft dan nu bevel, deze lieden de arbeid te doen staken, opdat deze stad niet herbouwd worde, aleer door mij bevel wordt gegeven.

22. En wacht u ervoor nalatigheid in deze zaak te betonen; waarom zou het nadeel tot schade van de koningen groter worden?

23. Nadat nu het afschrift van de brief van koning Artachsasta voorgelezen was aan Rechum, Simsai, de schrijver, en hun ambtgenoten, begaven zij zich in aller ijl naar Jeruzalem tot de Judeeërs en deden hen met kracht en geweld de arbeid staken.

24. Zo werd de arbeid aan het huis Gods te Jeruzalem gestaakt en bleef stilliggen tot het tweede jaar van de regering van Darius, de koning van Perzië.

Lees verder hoofdstuk Ezra 4