Oude Testament

Nieuwe Testament

Ezra 10:17-26 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

17. en zij waren met alle mannen die vreemde vrouwen hadden gehuwd, gereed op de eerste dag van de eerste maand.

18. En onder de priesterzonen die vreemde vrouwen hadden gehuwd, bevonden zich: van de zonen van Jesua, de zoon van Josadak, en zijn broeders: Maäseja, Eliëzer, Jarib en Gedalja.

19. En zij gaven er hun hand op, dat zij hun vrouwen zouden wegzenden; hun schuldoffer nu was een ram uit de kudde vanwege hun schuld.

20. Van de zonen van Immer: Chanani en Zebadja;

21. van de zonen van Charim: Maäseja, Elia, Semaja, Jechiël en Uzzia;

22. en van de zonen van Paschur: Eljoënai, Maäseja, Jismaël, Netanel, Jozabad en Elasa.

23. En van de Levieten: Jozabad, Simi, Kelaja (dat is Kelita), Petachja, Jehuda en Eliëzer.

24. En van de zangers: Eljasib.En van de poortwachters: Sallum, Telem en Uri.

25. Voorts uit Israël: van de zonen van Paros: Ramja, Jizzia, Malkia, Miamin, Elazar, Malkia en Benaja.

26. Van de zonen van Elam: Mattanja, Zekarja, Jechiël, Abdi, Jeremot, en Elia.

Lees verder hoofdstuk Ezra 10