Oude Testament

Nieuwe Testament

Ezechiël 7:20-27 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

20. Daarvan hebben zij de sierlijke pracht tot hovaardij aangewend; daarvan hebben zij hun gruwelijke beelden, hun afschuwelijkheden, gemaakt; daarom zal Ik dat voor hen maken tot een voorwerp van afschuw,

21. Ik zal het aan de vreemden ten roof en aan de goddelozen der aarde ten buit geven, opdat zij het ontheiligen.

22. Ik zal mijn aangezicht van hen afwenden en men zal mijn kleinood ontheiligen: geweldenaars zullen er binnendringen en het ontheiligen.

23. Maak een keten gereed, want het land is vol bloedschuld en de stad vol geweld.

24. Ik zal de kwaadaardigste volken doen komen en deze zullen hun huizen in bezit nemen; Ik zal een einde maken aan de trots der machtigen, en hun heiligdommen zullen ontheiligd worden.

25. Angst komt; dan zullen zij behoud zoeken, maar het is er niet.

26. Ramp op ramp zal komen, gerucht op gerucht zich verbreiden. Zij zullen een gezicht begeren van een profeet, aan de priester zal een aanwijzing ontbreken en raad aan de oudsten.

27. De koning zal rouw bedrijven en de vorst zal zich in ontzetting hullen en de handen van het volk des lands zullen van schrik verlamd zijn. Overeenkomstig hun wandel zal Ik hun doen, naar hun gedragingen zal Ik hen richten. En zij zullen weten, dat Ik de Here ben.

Lees verder hoofdstuk Ezechiël 7