Oude Testament

Nieuwe Testament

Ezechiël 48:20-29 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

20. De gehele heffing zal vijfentwintigduizend bij vijfentwintigduizend (el) zijn; als een vierkant moet gij de heilige heffing bepalen met inbegrip van het bezit der stad.

21. Het overige echter is voor de vorst: het gebied aan weerszijden van de heilige heffing en het bezit der stad, langs de vijfentwintigduizend (el) van de heffing tot aan de oostgrens, en westwaarts langs de vijfentwintigduizend (el) tot aan de westgrens, evenwijdig aan de stamgebieden, zal voor de vorst zijn. En de heilige heffing en het heiligdom van het huis zullen in het midden daarvan zijn.

22. Uitgezonderd het bezit der Levieten en het bezit der stad, die liggen tussen wat van de vorst is, zal wat tussen de grens van Juda en die van Benjamin ligt, voor de vorst zijn.

23. Wat nu de overige stammen betreft, van de oostzijde tot de westzijde: Benjamin één deel;

24. naast het gebied van Benjamin, van de oostzijde tot de westzijde: Simeon één deel;

25. naast het gebied van Simeon, van de oostzijde tot de westzijde: Issakar één deel;

26. naast het gebied van Issakar, van de oostzijde tot de westzijde: Zebulon één deel;

27. naast het gebied van Zebulon, van de oostzijde tot de westzijde: Gad één deel;

28. en naast het gebied van Gad aan de zuidzijde, naar het zuiden toe, loopt de grens van Tamar over het water van Meribat-Kades, langs de beek tot de grote zee.

29. Dit is het land, dat gij ten erfdeel moet verloten onder de stammen Israëls, en dit zijn hun delen, luidt het woord van de Here Here.

Lees verder hoofdstuk Ezechiël 48