Oude Testament

Nieuwe Testament

Ezechiël 44:20-31 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

20. Ook zullen zij hun hoofdhaar niet scheren noch het hoofdhaar vrij laten groeien, maar zij zullen hun hoofdhaar knippen.

21. Geen der priesters zal wijn drinken, wanneer zij de binnenste voorhof zullen ingaan.

22. Zij zullen zich geen weduwe of een verstotene tot vrouw nemen; maar meisjes uit de nakomelingschap van het huis Israëls, of een weduwe die de weduwe van een priester is, mogen zij nemen.

23. En zij zullen mijn volk het onderscheid leren tussen heilig en niet heilig en het onderscheid doen kennen tussen onrein en rein.

24. Ook bij een geschil zullen zij optreden om recht te spreken; naar mijn verordeningen zullen zij dat beslechten; mijn wet en mijn inzettingen zullen zij op al mijn feesttijden onderhouden en mijn sabbatten zullen zij heiligen.

25. Niemand van hen mag bij een dode komen, waardoor hij zich zou verontreinigen; slechts aan vader of moeder, zoon of dochter, broeder of zuster die aan geen man heeft toebehoord, mogen zij zich verontreinigen.

26. Men zal na zijn reiniging voor hem zeven dagen aftellen,

27. en op de dag dat hij (weer) het heiligdom, de binnenste voorhof, binnengaat om in mijn heiligdom dienst te doen, zal hij zijn zondoffer brengen, luidt het woord van de Here Here.

28. Dit zal hun tot erfdeel zijn: Ik ben hun erfdeel; een bezitting in Israël moogt gij hun niet geven: Ik ben hun bezitting.

29. Het spijsoffer, het zondoffer en het schuldoffer mogen zij eten, en al wat in Israël met de ban getroffen wordt, dat zal voor hen zijn;

30. het beste van alle eerstelingen van wat ook, en elke heffing van welke van al uw heffingen ook, zal voor de priesters wezen; ook het beste van uw gerstemeel zult gij de priester geven om zegen te doen rusten op uw huis.

31. Niets wat gestorven of verscheurd is, van gevogelte of van vee, zullen de priesters eten.

Lees verder hoofdstuk Ezechiël 44