Oude Testament

Nieuwe Testament

Ezechiël 44:1-12 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Toen bracht hij mij terug naar de buitenste poort van het heiligdom, die op het oosten uitzag; deze was gesloten.

2. En de Here zeide tot mij: Deze poort zal gesloten blijven; zij zal niet geopend worden en niemand mag daardoor binnengaan, want de Here, de God van Israël, is daardoor binnengegaan; daarom moet zij gesloten blijven.

3. Wat de vorst betreft, omdat hij vorst is, mag hij daarin gaan zitten om te eten voor het aangezicht des Heren; door de voorhal der poort zal hij naar binnen gaan en langs dezelfde weg naar buiten gaan.

4. Daarop bracht hij mij naar de Noordpoort, naar de voorkant van het huis; ik zag, zie, de heerlijkheid des Heren vervulde het huis des Heren; en ik viel op mijn aangezicht.

5. Toen zeide de Here tot mij: Mensenkind, let aandachtig op, zie met uw ogen en hoor met uw oren alles wat Ik tot u spreek aangaande al de inzettingen en wetten van het huis des Heren; let aandachtig op het betreden van het huis door al de toegangen van het heiligdom,

6. en zeg dan tot de weerspannigen, tot het huis Israëls: Zo zegt de Here Here: gij hebt meer dan genoeg gruwelen bedreven, huis Israëls,

7. doordat gij vreemdelingen, onbesnedenen van hart en onbesnedenen van lichaam, hebt binnengebracht om in mijn heiligdom te zijn, om mijn huis te ontheiligen, terwijl gij de voor Mij bestemde spijze, vet en bloed, bracht, zodat zij mijn verbond schonden – boven al uw gruwelen.

8. En gij hebt zelf voor mijn heilige dingen geen zorg gedragen, maar gij hebt hen aangesteld om voor u mijn dienst in mijn heiligdom waar te nemen.

9. Zo zegt de Here Here: Geen vreemdeling, onbesneden van hart en onbesneden van lichaam, zal mijn heiligdom binnengaan, geen vreemdeling onder de Israëlieten.

10. Maar wat betreft de Levieten die zich ver van Mij verwijderd hebben, toen Israël afdwaalde – zij zijn immers van Mij afgedwaald achter hun afgoden aan – zij zullen hun ongerechtigheid dragen:

11. zij zullen in mijn heiligdom dienst doen als wachters bij de poorten van het huis en als dienaren van het huis; zij zullen voor het volk het brandoffer en het slachtoffer slachten en te hunner beschikking staan om hen te dienen.

12. Omdat zij hen gediend hebben voor het aangezicht van hun afgoden, en voor het huis Israëls een struikelblok tot ongerechtigheid geweest zijn, daarom heb Ik mijn hand (ten ede) tegen hen opgeheven, luidt het woord van de Here Here, dat zij hun ongerechtigheid zullen dragen.

Lees verder hoofdstuk Ezechiël 44