Oude Testament

Nieuwe Testament

Ezechiël 4:5-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

5. En Ik leg u de jaren van hun ongerechtigheid op, naar het getal der dagen: driehonderd en negentig dagen. Zo zult gij de ongerechtigheid van het huis Israëls dragen.

6. Als gij dit hebt volbracht, zult gij opnieuw gaan liggen, op uw rechterzijde; dan zult gij de ongerechtigheid dragen van het huis van Juda: veertig dagen; voor elk jaar leg Ik u een dag op.

7. Gij zult uw blikken vast op het belegerde Jeruzalem richten, met ontblote arm, en ertegen profeteren.

8. En zie, Ik zal touwen om u heen slaan, zodat gij u niet van de ene op de andere zijde kunt keren, totdat gij de dagen van uw belegering ten einde hebt gebracht.

9. En gij, neem tarwe, gerst, bonen, linzen, gierst en spelt, doe ze in een pot en maak er brood van; zolang gij op uw zijde ligt, driehonderd en negentig dagen, zult gij dit eten.

10. En de spijze die gij eten zult, zal afgewogen zijn: twintig sikkels per dag; op vaste tijden moet gij die eten.

11. Ook een afgemeten hoeveelheid water zult gij drinken: een zesde van een hin; op vaste tijden moet gij dat drinken.

12. Als een gerstekoek zult gij dat alles eten en gij zult die koeken voor hun ogen bakken op de gedroogde uitwerpselen van mensen.

13. De Here zeide: Alzo zullen de Israëlieten hun brood onrein eten onder de volken, naar wier land Ik hen zal verstoten.

Lees verder hoofdstuk Ezechiël 4