1. Gij nu, mensenkind, profeteer over de bergen van Israël en zeg: Bergen van Israël, hoort het woord des Heren.
2. Zo zegt de Here Here: omdat de vijand van u gezegd heeft: ha, eeuwige hoogten zijn in ons bezit gekomen,
3. daarom profeteer en zeg: zo zegt de Here Here: juist omdat men u van alle kanten verwoest en vertreden heeft, opdat gij het bezit zoudt worden van het overblijfsel der volken, en omdat gij in opspraak gebracht en belasterd zijt door de mensen –