Oude Testament

Nieuwe Testament

Ezechiël 34:5-20 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

5. Zij raken verstrooid, omdat er geen herder is, en worden tot voedsel voor al het gedierte des velds; zo raken zij verstrooid.

6. Mijn schapen dwalen rond op alle bergen en op elke hoge heuvel; over de gehele aarde zijn mijn schapen verstrooid zonder dat er iemand is die naar hen vraagt of ze zoekt.

7. Daarom, gij herders, hoort het woord des Heren.

8. Zo waar Ik leef, luidt het woord van de Here Here, omdat mijn schapen tot een prooi geworden zijn, omdat mijn schapen tot voedsel geworden zijn voor al het gedierte des velds doordat er geen herder is – want mijn herders vragen niet naar mijn schapen; de herders weiden zichzelf, maar mijn schapen weiden zij niet –

9. daarom, gij herders, hoort het woord des Heren.

10. Zo zegt de Here Here: Zie, Ik zàl die herders! Ik eis mijn schapen van hen terug, en Ik zal een eind maken aan dat schapenweiden van hen. De herders zullen niet langer zichzelf weiden, Ik zal mijn schapen uit hun mond redden, zodat die hun niet meer tot voedsel dienen.

11. Want zo zegt de Here Here: Zie, Ik zal zélf naar mijn schapen vragen en naar hen omzien;

12. zoals een herder naar zijn kudde omziet, wanneer hij te midden van zijn verspreide schapen is, zo zal Ik naar mijn schapen omzien en ze redden uit alle plaatsen waar zij verstrooid zijn geraakt op de dag van wolken en duisternis.

13. Ik zal ze midden uit de volken doen uittrekken, uit de landen bijeenvergaderen en ze naar hun eigen land brengen; Ik zal ze weiden op de bergen van Israël, bij de beekbeddingen en in alle bewoonde streken van het land.

14. In een goede weide zal Ik ze weiden, en op de hoge bergen van Israël zal hun weideplaats zijn. Daar zullen zij zich legeren op een goede weideplaats en zullen zij in een vette weide grazen, op de bergen van Israël.

15. Ik zelf zal mijn schapen weiden, Ik zelf zal ze doen neerliggen, luidt het woord van de Here Here;

16. de verlorene zal Ik zoeken en de afgedwaalde terughalen; de gewonde zal Ik verbinden en de zieke versterken, maar de vette en krachtige zal Ik verdelgen. Ik zal ze weiden zoals het behoort.

17. En gij, mijn schapen, zo zegt de Here Here, zie, Ik zal rechtspreken tussen het ene schaap en het andere, tussen de rammen en de bokken.

18. Is het u niet genoeg, dat gij de beste weide afweidt en de rest van de weiden met uw hoeven vertreedt; dat gij het helderste water drinkt en wat overblijft met uw hoeven vertroebelt?

19. Moeten mijn schapen dan afweiden wat uw hoeven hebben vertreden en drinken wat uw hoeven hebben vertroebeld?

20. Daarom, zo zegt de Here Here tegen hen: Zie, Ik ga zélf rechtspreken tussen de vette en de magere schapen;

Lees verder hoofdstuk Ezechiël 34