Oude Testament

Nieuwe Testament

Ezechiël 30:7-20 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

7. Verwoest zal het liggen te midden van verwoeste landen, zijn steden te midden van verdelgde steden.

8. En zij zullen weten, dat Ik de Here ben, wanneer Ik vuur breng in Egypte en al zijn helpers vernietigd worden.

9. Te dien dage zullen boden van Mij uitgaan op schepen, om het onbezorgde Ethiopië schrik aan te jagen, en er zal siddering onder hen zijn op de dag van Egypte. Want zie – het komt!

10. Zo zegt de Here Here: Ja, Ik zal een einde maken aan de drommen van Egypte door de hand van Nebukadressar, de koning van Babel.

11. Hij en zijn volk, de gewelddadigste der volken, worden aangevoerd om het land te verwoesten; zij zullen hun zwaarden tegen Egypte trekken en het land met doden vullen.

12. Ik zal de Nijlarmen droogleggen en het land aan booswichten overgeven; Ik zal het land, met al wat erop is, verwoesten door de hand van vreemden. Ik, de Here, heb het gesproken.

13. Zo zegt de Here Here: Ja, Ik zal de afgoden vernietigen en de schijngoden uit Nof doen verdwijnen; er zal geen Egyptische vorst meer zijn. En Ik zal vrees brengen over het land Egypte,

14. Patros verwoesten, vuur leggen in Soan en gerichten voltrekken aan No.

15. Ik zal mijn grimmigheid uitstorten over Sin, de vesting van Egypte, en Ik zal de menigte van No uitroeien.

16. Vuur zal Ik leggen in Egypte. Sin zal hevig beven; in No zullen bressen geslagen worden; en wat Nof betreft: vijanden bij dag!

17. De jongelingen van Awen en Pi-Beset zullen door het zwaard vallen en zij zelf zullen in gevangenschap gaan.

18. In Tachpanches zal de dag verduisterd worden, wanneer Ik daar de Egyptische macht verbreek. Vernietigd wordt daarin zijn trotse sterkte; een wolk zal het bedekken en zijn dochters zullen in gevangenschap gaan.

19. Zo zal Ik gerichten voltrekken aan Egypte; en zij zullen weten, dat Ik de Here ben.

20. In het elfde jaar, in de eerste maand, op de zevende der maand, kwam het woord des Heren tot mij:

Lees verder hoofdstuk Ezechiël 30