Oude Testament

Nieuwe Testament

Ezechiël 30:15-21 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

15. Ik zal mijn grimmigheid uitstorten over Sin, de vesting van Egypte, en Ik zal de menigte van No uitroeien.

16. Vuur zal Ik leggen in Egypte. Sin zal hevig beven; in No zullen bressen geslagen worden; en wat Nof betreft: vijanden bij dag!

17. De jongelingen van Awen en Pi-Beset zullen door het zwaard vallen en zij zelf zullen in gevangenschap gaan.

18. In Tachpanches zal de dag verduisterd worden, wanneer Ik daar de Egyptische macht verbreek. Vernietigd wordt daarin zijn trotse sterkte; een wolk zal het bedekken en zijn dochters zullen in gevangenschap gaan.

19. Zo zal Ik gerichten voltrekken aan Egypte; en zij zullen weten, dat Ik de Here ben.

20. In het elfde jaar, in de eerste maand, op de zevende der maand, kwam het woord des Heren tot mij:

21. Mensenkind, de arm van Farao, de koning van Egypte, heb Ik gebroken; zie, hij zal niet ter genezing verbonden worden door hem met een zwachtel te omwikkelen, zodat hij weer sterk genoeg wordt om het zwaard te grijpen.

Lees verder hoofdstuk Ezechiël 30