Oude Testament

Nieuwe Testament

Ezechiël 28:12-21 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

12. Mensenkind, hef een klaaglied aan over de koning van Tyrus en zeg tot hem: zo zegt de Here Here:Volmaakt zijt gij van gestalte,vol van wijsheid, volkomen schoon.

13. In Eden waart gij, Gods hof;allerhande edelgesteente overdekte u:rode jaspis, chrysoliet en prasem,turkoois, chrysopraas en nefriet,lazuursteen, hematiet en malachiet.Van goud was het werkstuk, waarin zij waren gevaten aan u vastgehecht;toen gij geschapen werdt, waren zij gereed.

14. Gij waart een beschuttende cherub met uitgespreide vleugels;Ik had u een plaats gegeven:gij waart op de heilige berg der goden,wandelend te midden van vlammende stenen.

15. Onberispelijk waart gij in uw wandel,vanaf de dag dat gij geschapen werdt,totdat er onrecht in u werd gevonden:

16. door uw uitgebreide handel zijt gij vervuld geraaktmet geweldenarij en kwaamt gij tot zonde.Van de berg der goden verbande Ik uen deed u weg, gij beschuttende cherub,van tussen de vlammende stenen.

17. Trots was uw hart op uw schoonheid –met uw luister hebt gij ook uw wijsheid teniet doen gaan.Ter aarde wierp Ik u neer,en maakte u tot een schouwspel voor koningenom met leedvermaak naar u te zien.

18. Door uw vele ongerechtigheden,door het onrecht bij uw koophandel,hebt gij uw heiligdommen ontwijd.Vuur deed Ik oplaaien uit uw midden– dat verteerde u!Ik maakte u tot as op de grondvoor de ogen van allen die u zagen.

19. Allen die onder de volken u kennen,ontzetten zich over u;een verschrikking zijt gij geworden,verdwenen zijt gij – voor altijd!

20. Het woord des Heren kwam tot mij:

21. Mensenkind, keer uw gelaat naar Sidon, profeteer daartegen en zeg:

Lees verder hoofdstuk Ezechiël 28