Oude Testament

Nieuwe Testament

Ezechiël 22:6-18 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

6. Zie, de vorsten van Israël zijn er op uit ieder zoveel mogelijk bloed te vergieten.

7. In u veracht men vader en moeder; in u doet men de vreemdeling geweld aan, bij u onderdrukt men de wees en de weduwe.

8. Mijn heilige dingen veracht gij, mijn sabbatten ontheiligt gij.

9. In uw midden zijn lasteraars er op uit om bloed te vergieten en bij u houdt men offermaaltijden op de bergen; ontucht pleegt men in u.

10. In u ontbloot men de schaamte van zijn vader; in u verkracht men een vrouw, die onrein is door haar maandelijkse afzondering.

11. De een bedrijft een gruwelijke zonde met de vrouw van zijn naaste; een ander onteert zijn schoondochter door ontucht; weer een ander verkracht in u zijn zuster, de dochter van zijn vader.

12. In u neemt men geschenken aan om bloed te vergieten; rente en woekerwinst neemt gij en met geweld zet gij uw naaste af, maar Mij vergeet gij, luidt het woord van de Here Here.

13. Zie nu, Ik sla Mij in de hand om de onrechtmatige winst die gij gemaakt hebt, en om het bloed dat in u vergoten is.

14. Zal uw hart standvastig en zullen uw handen sterk blijven ten tijde dat Ik met u afreken? Ik, de Here, heb het gesproken en Ik zal het doen.

15. Ik zal u verstrooien onder de volken en verspreiden over de landen, en Ik zal uw onreinheid geheel van u wegdoen.

16. Zo zult gij door uw eigen toedoen voor het oog der volken ontwijd worden, en gij zult weten, dat Ik de Here ben.

17. Het woord des Heren kwam tot mij:

18. Mensenkind, het huis Israëls is Mij tot schuim geworden; allen zijn zij koper, tin, ijzer en lood in de smeltoven; stukken zilverschuim zijn zij geworden.

Lees verder hoofdstuk Ezechiël 22