Oude Testament

Nieuwe Testament

Ezechiël 20:15-22 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

15. Nochtans zwoer Ik hun in de woestijn, dat Ik hen niet zou brengen naar het land dat Ik hun gegeven had, vloeiende van melk en honig – een sieraad is het onder alle landen –,

16. omdat zij mijn verordeningen verwierpen, niet naar mijn inzettingen wandelden en mijn sabbatten ontheiligden, want hun hart ging uit naar hun afgoden.

17. Maar Ik ontzag hen, zodat Ik hen niet verdierf en geen einde aan hen maakte in de woestijn.

18. Toen zeide Ik tot hun zonen in de woestijn: Wandelt niet naar de inzettingen van uw vaderen, onderhoudt hun verordeningen niet en verontreinigt u niet met hun afgoden.

19. Ik ben de Here, uw God, wandelt naar mijn inzettingen en onderhoudt naarstig mijn verordeningen.

20. Heiligt mijn sabbatten, dan zullen deze een teken zijn tussen Mij en u, opdat gij weet, dat Ik, de Here, uw God ben.

21. Maar die zonen waren weerspannig tegen Mij; zij wandelden niet naar mijn inzettingen en onderhielden geenszins mijn verordeningen – de mens die ze opvolgt, zal daardoor leven. Mijn sabbatten ontheiligden zij, zodat Ik overwoog mijn grimmigheid over hen uit te storten, mijn toorn ten volle over hen te doen komen in de woestijn.

22. Maar Ik trok mijn hand terug en handelde ter wille van mijn naam, om die niet te ontheiligen ten aanschouwen van de volken voor wier ogen Ik hen had uitgeleid.

Lees verder hoofdstuk Ezechiël 20