Oude Testament

Nieuwe Testament

Ezechiël 19:8-12 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

8. Nu keerden de volken zich tegen hem,uit de landstreken van rondom;hun net spreidden zij over hem uit,in hun valkuil werd hij gevangen.

9. Zij sloten hem op in een kooi, met haken bedwongen,naar Babels koning voerden zij hemen brachten hem in een sterke burcht,opdat zijn gebrul niet meer zou worden gehoordop de bergen van Israël.

10. Uw moeder – in de tijd van uw bloei was zij als een wijnstok,aan het water geplant,die vruchten ging dragen en ranken schootdoor het overvloedige water.

11. Hij kreeg sterke takken:tot heersersstaven werden zij.Een daarvan schoot ver omhoogboven de dichte twijgen uiten viel in het oog door zijn hoogte,zijn welige ranken.

12. Maar in toorn werd (die wijnstok) uitgerukt,neergeworpen ter aarde.De wind uit het oosten verdroogdezijn vruchten; ze vielen afen droogden uit. Zijn sterke tak –een vuur verteerde hem!

Lees verder hoofdstuk Ezechiël 19