Oude Testament

Nieuwe Testament

Ezechiël 19:1-7 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. En gij, hef een klaaglied aan over de vorsten van Israël,

2. en zeg:Hoe was uw moeder een leeuwinonder de leeuwen!Tussen jonge leeuwen legde zij zich neer,haar welpen bracht zij groot.

3. Een van haar welpen kweekte zij op,hij werd een jonge leeuw,verscheuren leerde hij zijn prooi,zelfs mensen verslond hij!

4. De volken hoorden van hem gewagen –in hun valkuil werd hij gevangenen met haken brachten zij hemnaar het land Egypte.

5. Toen zij zag, dat haar hoopuitbleef, ja, was verloren gegaan,nam zij een andere van haar welpenen maakte hem tot jonge leeuw.

6. Fier liep hij rond tussen de leeuwen,hij was een jonge leeuw,verscheuren leerde hij zijn prooi,zelfs mensen verslond hij!

7. Hij onteerde hun weduwenen verwoestte hun steden;de gehele aarde werd van schrik vervuldom zijn machtig gebrul.

Lees verder hoofdstuk Ezechiël 19