Oude Testament

Nieuwe Testament

Ezechiël 18:19-30 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

19. Maar gij zegt: Waarom draagt de zoon niet mede de ongerechtigheid van de vader? Die zoon heeft immers naar recht en gerechtigheid gehandeld; hij heeft al mijn inzettingen naarstig onderhouden; hij zal voorzeker leven.

20. De ziel die zondigt, die zal sterven. Een zoon zal niet mede de ongerechtigheid van de vader dragen, en een vader zal niet mede de ongerechtigheid van de zoon dragen. De gerechtigheid van de rechtvaardige zal alleen rusten op hemzelf en de goddeloosheid van de goddeloze zal alleen rusten op hemzelf.

21. Maar wanneer de goddeloze zich bekeert van alle zonden die hij begaan heeft, al mijn inzettingen onderhoudt en naar recht en gerechtigheid handelt, dan zal hij voorzeker leven; hij zal niet sterven.

22. Geen van de overtredingen die hij begaan heeft, zal hem worden toegerekend; om de gerechtigheid die hij betracht heeft, zal hij leven.

23. Zou Ik een welgevallen hebben aan de dood van de goddeloze? luidt het woord van de Here Here. Niet veeleer hieraan, dat hij zich bekere van zijn wegen en leve?

24. Maar wanneer een rechtvaardige zich afkeert van zijn rechtvaardige wandel en onrecht doet, naar al de gruwelen handelt, die de goddeloze bedrijft – zal hij dan leven? Met geen van zijn rechtvaardige daden zal rekening gehouden worden. Om de ontrouw die hij gepleegd, en om de zonde die hij bedreven heeft, daarom zal hij sterven.

25. Maar gij zegt: De weg des Heren is niet recht. Hoort toch, huis Israëls, is mijn weg niet recht? Zijn niet veeleer uw wegen niet recht?

26. Wanneer een rechtvaardige zich afkeert van zijn rechtvaardige wandel en onrecht doet en daarom sterft, dan sterft hij om het onrecht dat hij gedaan heeft.

27. Maar als een goddeloze zich bekeert van zijn goddeloze daden, en naar recht en gerechtigheid handelt, dan zal hij het leven behouden.

28. Immers, hij is tot inzicht gekomen en heeft zich bekeerd van alle overtredingen die hij begaan heeft. Hij zal voorzeker leven; hij zal niet sterven.

29. Maar het huis Israëls zegt: De weg des Heren is niet recht. Zijn mijn wegen niet recht, huis Israëls? Zijn niet veeleer uw wegen niet recht?

30. Daarom zal Ik u richten, huis Israëls, ieder naar zijn eigen wegen, luidt het woord van de Here Here. Bekeert u en wendt u af van al uw overtredingen, dan zal u dat niet een struikelblok tot ongerechtigheid worden.

Lees verder hoofdstuk Ezechiël 18