Oude Testament

Nieuwe Testament

Ezechiël 18:1-10 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Het woord des Heren kwam tot mij:

2. Hoe komt gij er toch toe, dit spreekwoord te gebruiken in het land Israëls: de vaders hebben onrijpe druiven gegeten en de tanden der kinderen zijn slee geworden?

3. Zo waar Ik leef, luidt het woord van de Here Here, gij zult dit spreekwoord in Israël niet meer gebruiken.

4. Zie, alle zielen zijn van Mij, zowel de ziel van de vader als die van de zoon zijn van Mij; de ziel die zondigt, die zal sterven.

5. Wanneer nu iemand rechtvaardig is en naar recht en gerechtigheid handelt,

6. op de bergen geen offermaaltijd houdt en zijn ogen niet opslaat naar de afgoden van het huis Israëls, de vrouw van zijn naaste niet onteert en geen gemeenschap heeft met een vrouw die haar maandelijkse onreinheid heeft,

7. niemand onderdrukt, de schuldenaar zijn pand teruggeeft, geen roof pleegt, zijn brood aan de hongerige geeft en de naakte met kleding dekt,

8. niet tegen rente uitleent noch woekerwinst neemt, zich van onrecht onthoudt, eerlijk bij geschillen de rechtvaardigheid betracht,

9. naar mijn inzettingen wandelt en mijn verordeningen in acht neemt door trouw te betonen – zo iemand is rechtvaardig; hij zal voorzeker leven, luidt het woord van de Here Here.

10. Maar verwekt hij een zoon, die een rover is, een bloedvergieter, en die, helaas, één dezer dingen doet –

Lees verder hoofdstuk Ezechiël 18