25. Op elk kruispunt hebt gij uw verhevenheid gebouwd, uw schoonheid weggeschonken, u aan iedere voorbijganger schaamteloos aangeboden en veel ontucht gepleegd.
26. Ook hebt gij ontucht gepleegd met de Egyptenaren, uw wellustige naburen; veel ontucht hebt gij gepleegd, waarmee gij Mij hebt gekrenkt.
27. Maar zie, Ik heb mijn hand tegen u uitgestrekt, het u toegewezen deel verkleind en u overgegeven aan het goeddunken van wie u haten: de dochters der Filistijnen, die zich schamen over uw schandelijke levenswijze.
28. Bovendien hebt gij ontucht gepleegd met de Assyriërs, omdat gij niet te bevredigen waart; ja, gij hebt ontucht met hen gepleegd en toch zijt gij niet bevredigd geworden.