Oude Testament

Nieuwe Testament

Ezechiël 16:15-26 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

15. Maar gij hebt op uw schoonheid vertrouwd en ontucht gepleegd, trots op uw faam, en gij hebt aan iedere voorbijganger uw ontucht opgedrongen: het zou voor hem zijn.

16. Gij hebt van uw klederen genomen, de hoogten kleurig gemaakt en daarop ontucht gepleegd; nooit is zo iets voorgekomen en nooit zal het weer geschieden.

17. Ook hebt gij uw sieraden van goud en zilver, dat Ik u gegeven had, genomen en u daarvan mansbeelden gemaakt en daarmee ontucht gepleegd.

18. Gij hebt uw kleurig geborduurde gewaden genomen en hen daarin gehuld; mijn olie en mijn reukwerk hebt gij hun voorgezet.

19. De spijze die Ik u gegeven had – fijn meel, olie en honig gaf Ik u te eten – hebt gij hun tot een liefelijke reuk voorgezet. Zelfs is het zover gekomen, luidt het woord van de Here Here,

20. dat gij de zonen en dochters die gij Mij gebaard hadt, genomen en ten offer gebracht hebt, hun tot spijze. Was uw ontucht niet voldoende,

21. dat gij ook mijn zonen geslacht hebt en die hebt overgegeven door ze voor hen te verbranden?

22. Bij al uw gruwelen en uw ontucht hebt gij niet gedacht aan de dagen van uw jeugd, toen gij naakt en bloot waart en laagt te trappelen in uw bloed.

23. En na al uw boosheid – wee, wee u! luidt het woord van de Here Here –

24. hebt gij u een verhoging gebouwd en een verhevenheid op elk plein gemaakt.

25. Op elk kruispunt hebt gij uw verhevenheid gebouwd, uw schoonheid weggeschonken, u aan iedere voorbijganger schaamteloos aangeboden en veel ontucht gepleegd.

26. Ook hebt gij ontucht gepleegd met de Egyptenaren, uw wellustige naburen; veel ontucht hebt gij gepleegd, waarmee gij Mij hebt gekrenkt.

Lees verder hoofdstuk Ezechiël 16