Oude Testament

Nieuwe Testament

Ezechiël 13:2-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

2. Mensenkind, profeteer tegen de profeterende profeten Israëls en zeg tot hen die naar eigen inzicht profeteren: hoort het woord des Heren.

3. Zo zegt de Here Here: Wee de dwaze profeten, die hun eigen geest volgen, zonder iets geschouwd te hebben. –

4. Als vossen in bouwvallen zijn uw profeten, Israël. –

5. Gij zijt niet op de bressen gaan staan en gij hebt geen muur opgetrokken om het huis Israëls, opdat het op de dag des Heren zou kunnen standhouden in de strijd.

6. Bedrieglijke dingen en leugenachtige waarzeggerij hebben zij geschouwd, die zeggen: zo luidt het woord des Heren – terwijl de Here hen niet gezonden heeft; en dan wachten zij nog op de vervulling van het woord!

7. Hebt gij dan geen bedrieglijk gezicht geschouwd en leugenachtige waarzeggerij gesproken, toen gij zeidet: zo luidt het woord des Heren – terwijl Ik niet gesproken had?

8. Daarom, zo zegt de Here Here, omdat gij bedrieglijke dingen gesproken en leugen geschouwd hebt, daarom zie, Ik zàl u! luidt het woord van de Here Here.

9. Mijn hand zal zijn tegen de profeten die bedrieglijke dingen schouwen en leugen waarzeggen; tot de kring van mijn volk zullen zij niet behoren, in het boek van het huis Israëls niet ingeschreven worden, en in het land Israëls niet komen, en gij zult weten, dat Ik de Here Here ben.

10. Omdat, ja omdat zij mijn volk hebben doen dwalen door te zeggen: vrede! zonder dat er vrede is –, als het een muur bouwt, zie, dan bepleisteren zij die met kalk;

11. zeg tot hen die met kalk pleisteren: toch zal hij vallen! Er zal een stromende regen komen, en gij, hagelstenen, zult neervallen, en een stormwind zal losbreken.

12. Als dan de muur gevallen is, zal dan niet tot u gezegd worden: waar is de kalk waarmee gij gepleisterd hebt?

13. Daarom, zo zegt de Here Here, ja, Ik zal een stormwind doen losbreken in mijn grimmigheid en stromende regen zal er zijn in mijn toorn, en hagelstenen – in grimmigheid, tot verdelgens toe.

Lees verder hoofdstuk Ezechiël 13