Oude Testament

Nieuwe Testament

Ezechiël 11:5-17 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

5. Toen viel de Geest des Heren op mij, en Hij zeide tot mij: Spreek: zo zegt de Here: aldus hebt gij gesproken, huis Israëls, en wat in uw geest opkomt, is Mij bekend.

6. Gij hebt in deze stad velen gedood en haar straten met doden gevuld.

7. Daarom, zo zegt de Here Here, degenen die gij in haar gedood hebt, die zijn het vlees, en zij is de pot, maar u zal Ik uit haar midden weghalen.

8. Gij vreest het zwaard – het zwaard zal Ik over u brengen, luidt het woord van de Here Here.

9. Ik zal u uit haar midden weghalen, u overgeven in de macht van vreemden en gerichten aan u voltrekken.

10. Door het zwaard zult gij vallen; in het gebied van Israël zal Ik over u gericht houden; en gij zult weten, dat Ik de Here ben.

11. Zij zal u niet tot een pot zijn, zodat gij in haar het vlees zoudt zijn; in het gebied van Israël zal Ik over u gericht houden.

12. En gij zult weten, dat Ik de Here ben, naar wiens inzettingen gij niet gewandeld hebt, en aan wiens verordeningen gij niet voldaan hebt: naar de zeden der volken rondom u hebt gij gehandeld.

13. Terwijl ik profeteerde, stierf Pelatja, de zoon van Benaja. Toen wierp ik mij op mijn aangezicht, schreeuwde luidkeels en zeide: Ach Here Here, wilt Gij een einde maken aan het overblijfsel van Israël?

14. Het woord des Heren kwam tot mij:

15. Mensenkind, het zijn uw broeders, uw broeders, uw verwanten en het ganse huis Israëls in zijn geheel, tot wie de inwoners van Jeruzalem zeggen: blijft verre van de Here, aan ons is dit land in bezit gegeven.

16. Daarom spreek: zo zegt de Here Here: hoewel Ik hen weggedreven heb onder de volken en in de landen heb verstrooid, zodat Ik hun slechts weinig ten heiligdom geweest ben in de landen waar zij gekomen zijn,

17. daarom spreek: zo zegt de Here Here: Ik zal u vergaderen uit de volken en u bijeenbrengen uit de landen waarin gij verstrooid zijt, en Ik zal u het land Israël geven;

Lees verder hoofdstuk Ezechiël 11