Oude Testament

Nieuwe Testament

Exodus 9:15-24 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

15. Reeds nu had Ik mijn hand kunnen uitstrekken om u en uw volk met de pest te slaan en zoudt gij van de aarde weggevaagd zijn;

16. doch hierom laat Ik u bestaan, om u mijn kracht te tonen, opdat men mijn naam verkondige op de gehele aarde.

17. Nog steeds verzet gij u tegen mijn volk, zodat gij het niet laat gaan.

18. Zie, Ik zal het morgen om deze tijd zeer zwaar laten hagelen, zoals in Egypte nog niet gebeurd is van de dag af, dat het gegrondvest werd, tot nu toe.

19. Nu dan, laat uw kudde en alles wat gij op het veld hebt, in veiligheid brengen; op alle mensen en al het vee, die zich op het veld bevinden en niet thuis gehaald zijn, zal de hagel neervallen, zodat zij sterven.

20. Wie onder de dienaren van Farao het woord des Heren vreesde, liet zijn knechten en zijn vee in de huizen een toevlucht zoeken,

21. maar wie geen acht sloeg op het woord des Heren, liet zijn knechten en zijn kudde op het veld blijven.

22. En de Here zeide tot Mozes: Strek uw hand uit naar de hemel, opdat er hagel over het gehele land Egypte kome, over mens en dier en over al het veldgewas in het land Egypte.

23. Toen strekte Mozes zijn staf uit naar de hemel, en de Here liet het donderen en hagelen, vuur schoot naar de aarde, en de Here deed het hagelen over het land Egypte.

24. En, terwijl er vuur door de hagelbuien heen flikkerde, hagelde het zo buitengewoon zwaar als nooit tevoren in het gehele land der Egyptenaren, sinds zij tot een volk geworden waren.

Lees verder hoofdstuk Exodus 9