Oude Testament

Nieuwe Testament

Exodus 8:27-32 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

27. Wij willen drie dagreizen ver de woestijn intrekken en de Here, onze God, offers brengen, zoals Hij ons gezegd heeft.

28. Toen zeide Farao: Ik zal u laten gaan om aan de Here, uw God, in de woestijn te offeren; slechts moogt gij niet al te ver weggaan. Bidt voor mij.

29. Toen zeide Mozes: Zie, ik ga van u heen en zal tot de Here bidden, en de steekvliegen zullen Farao, zijn dienaren en zijn volk, morgen verlaten; alleen, dat Farao niet langer bedrieglijk handele, door het volk niet te laten gaan om de Here een offer te brengen.

30. Daarop ging Mozes van Farao heen en bad de Here.

31. En de Here deed naar het woord van Mozes: de steekvliegen verlieten Farao, zijn dienaren en zijn volk; niet één bleef er over.

32. Toch liet Farao zijn hart ook ditmaal niet vermurwen; hij liet het volk niet gaan.

Lees verder hoofdstuk Exodus 8