Oude Testament

Nieuwe Testament

Exodus 6:26-29 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

26. Zij zijn het, die tot Farao, de koning van Egypte, gesproken hebben, dat hij de Israëlieten uit Egypte zou laten gaan. Dit zijn Mozes en Aäron.

27. Ten dage, dat de Here sprak tot Mozes in het land Egypte,

28. sprak de Here tot Mozes aldus: Ik ben de Here; zeg tot Farao, de koning van Egypte, alles wat Ik tot u zeg.

29. Maar Mozes zeide voor het aangezicht des Heren: Ik ben immers slecht ter tale; hoe zou Farao dan naar mij luisteren?

Lees verder hoofdstuk Exodus 6