Oude Testament

Nieuwe Testament

Exodus 6:1-7 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Voorts sprak God tot Mozes en zeide tot hem: Ik ben de Here.

2. Ik ben aan Abraham, Isaak en Jakob verschenen als God de Almachtige, maar met mijn naam Here ben Ik hun niet bekend geweest.

3. Niet alleen heb Ik mijn verbond met hen opgericht om hun het land Kanaän te geven, het land hunner vreemdelingschap, waar zij als vreemdelingen vertoefd hebben;

4. maar ook heb Ik de klacht der Israëlieten gehoord, die door de Egyptenaren tot slaven gemaakt zijn, en Ik heb gedacht aan mijn verbond.

5. Zeg derhalve tot de Israëlieten: Ik ben de Here, Ik zal u onder de dwangarbeid der Egyptenaren uitleiden, u redden van hun slavernij en u verlossen door een uitgestrekte arm en onder zware gerichten.

6. Ik zal Mij u tot een volk aannemen en Ik zal u tot een God zijn, opdat gij weet, dat Ik, de Here, uw God, het ben, die u onder de dwangarbeid der Egyptenaren uitleid.

7. En Ik zal u brengen naar het land, waarvan Ik gezworen heb het aan Abraham, Isaak en Jakob te zullen geven, en Ik zal het u geven tot een bezitting, Ik, de Here.

Lees verder hoofdstuk Exodus 6