Oude Testament

Nieuwe Testament

Exodus 4:1-8 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Toen antwoordde Mozes: Maar als zij mij niet geloven en niet naar mij luisteren, doch zeggen: de Here is u niet verschenen?

2. En de Here zeide tot hem: Wat hebt gij daar in uw hand? Hij antwoordde: Een staf.

3. Daarop zeide Hij: Werp die op de grond. En toen hij die op de grond geworpen had, werd hij een slang, zodat Mozes ervoor wegvluchtte.

4. Maar de Here zeide tot Mozes: Strek uw hand uit en grijp ze bij de staart – toen strekte hij zijn hand uit en greep haar vast en zij werd een staf in zijn hand –

5. opdat zij geloven, dat de Here, de God hunner vaderen, de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob, u verschenen is.

6. Wederom zeide de Here tot hem: Steek uw hand in uw boezem. En hij stak zijn hand in zijn boezem en toen hij ze eruit trok, zie, zijn hand was melaats, sneeuwwit.

7. Daarop zeide Hij: Steek uw hand opnieuw in uw boezem. En hij stak zijn hand opnieuw in zijn boezem en toen hij ze eruit trok, zie, zij was weer geworden als zijn overige vlees.

8. Indien zij u niet geloven en geen acht geven op wat het eerste teken te zeggen heeft, dan zullen zij geloven wat het tweede teken te zeggen heeft.

Lees verder hoofdstuk Exodus 4