Oude Testament

Nieuwe Testament

Exodus 39:10-16 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

10. Zij vulden het met vier rijen stenen: een rij rode jaspis, chrysoliet en malachiet, de eerste rij;

11. de tweede rij: hematiet, lazuursteen en prasem;

12. de derde rij: barnsteen, agaat en amethist;

13. de vierde rij: turkoois, chrysopraas en nefriet. In gouden kassen waren zij ingevat in hun zettingen.

14. De stenen overeenkomstig de namen der zonen van Israël, waren twaalf in getal, overeenkomstig hun namen; als zegelgraveerwerk waren zij, elk met zijn naam, voor de twaalf stammen.

15. Zij maakten op het borstschild gedraaide kettinkjes, vlechtwerk van louter goud.

16. Zij maakten twee gouden kassen en twee gouden ringen en zetten de beide ringen aan de beide einden van het borstschild.

Lees verder hoofdstuk Exodus 39