Oude Testament

Nieuwe Testament

Exodus 37:20-29 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

20. Op de kandelaar vier bloemkelken, in de vorm van amandelbloesem, met zijn knoppen en bloesems.

21. Ook een knop onder het eerste paar armen, die uit hem voortkwamen, en een knop onder het tweede paar armen, die uit hem voortkwamen, en een knop onder het derde paar armen, die uit hem voortkwamen; (aldus) bij de zes armen, die er uitstaken.

22. De knoppen en de armen kwamen uit hem voort, terwijl het geheel één gedreven werk van louter goud was.

23. En hij maakte er de zeven lampen voor met snuiters en bakjes van louter goud.

24. Van een talent louter goud maakte hij hem met al zijn gerei.

25. Hij maakte het reukofferaltaar van acaciahout, een el lang en een el breed, vierkant, en twee el hoog; de hoornen vormden daarmee één geheel.

26. Hij overtrok het met louter goud, het bovenvlak en de zijvlakken rondom, en de hoornen. Hij maakte er een gouden omlijsting omheen.

27. Hij maakte er twee gouden ringen voor, onder de omlijsting, aan de beide zijkanten op de beide zijden, als houders voor draagstokken om het daarmee te dragen.

28. En hij maakte draagstokken van acaciahout en overtrok ze met goud.

29. En hij maakte de heilige zalfolie en het zuivere welriekend reukwerk, zoals een zalfbereider die bereidt.

Lees verder hoofdstuk Exodus 37