Oude Testament

Nieuwe Testament

Exodus 37:18-26 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

18. Zes armen staken uit zijn zijden: drie armen van de kandelaar uit de ene zijde en drie armen van de kandelaar uit de andere zijde.

19. Drie bloemkelken in de vorm van amandelbloesem aan de ene arm, met knop en bloesem, en drie bloemkelken, in de vorm van amandelbloesem, aan de andere arm, met knop en bloesem; aldus voor de zes armen, die uit de kandelaar uitstaken.

20. Op de kandelaar vier bloemkelken, in de vorm van amandelbloesem, met zijn knoppen en bloesems.

21. Ook een knop onder het eerste paar armen, die uit hem voortkwamen, en een knop onder het tweede paar armen, die uit hem voortkwamen, en een knop onder het derde paar armen, die uit hem voortkwamen; (aldus) bij de zes armen, die er uitstaken.

22. De knoppen en de armen kwamen uit hem voort, terwijl het geheel één gedreven werk van louter goud was.

23. En hij maakte er de zeven lampen voor met snuiters en bakjes van louter goud.

24. Van een talent louter goud maakte hij hem met al zijn gerei.

25. Hij maakte het reukofferaltaar van acaciahout, een el lang en een el breed, vierkant, en twee el hoog; de hoornen vormden daarmee één geheel.

26. Hij overtrok het met louter goud, het bovenvlak en de zijvlakken rondom, en de hoornen. Hij maakte er een gouden omlijsting omheen.

Lees verder hoofdstuk Exodus 37