Oude Testament

Nieuwe Testament

Exodus 36:9-21 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

9. De lengte van elk tentkleed was achtentwintig el, en de breedte van elk tentkleed vier el: eenzelfde maat voor al de tentkleden.

10. Men verbond vijf van de tentkleden aan elkander, en nog eens vijf tentkleden aan elkander.

11. Ook maakte men blauwpurperen lussen op de rand van het ene tentkleed, aan het einde, aan het ene stel; evenzo deed men op de rand van het laatste tentkleed aan het andere stel.

12. Vijftig lussen maakte men op het ene tentkleed en vijftig lussen aan het einde van het tentkleed, dat tot het andere stel behoorde, zodat de lussen tegenover elkaar stonden, de één tegenover de ander.

13. Men maakte vijftig gouden haken en verbond de tentkleden aan elkander door de haken, zodat de tabernakel één geheel was.

14. Men maakte tentkleden van geitehaar tot een tent over de tabernakel, elf tentkleden maakte men.

15. De lengte van elk tentkleed was dertig el en de breedte van elk tentkleed vier el: eenzelfde maat voor de elf tentkleden.

16. Men verbond vijf van de tentkleden afzonderlijk en zes van de tentkleden afzonderlijk.

17. Men maakte vijftig lussen op de rand van het laatste tentkleed aan het ene stel, en vijftig lussen op de rand van het tentkleed aan het andere stel.

18. Men maakte vijftig koperen haken, om de tent te verbinden, zodat zij één geheel was.

19. Ook maakte men een dekkleed voor de tent van roodgeverfde ramsvellen, en een dekkleed van tachasvellen daaroverheen.

20. Men maakte de planken voor de tabernakel van acaciahout, rechtopstaande;

21. tien el was een plank lang en anderhalve el breed.

Lees verder hoofdstuk Exodus 36