Oude Testament

Nieuwe Testament

Exodus 34:31-35 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

31. Toen riep Mozes hen tot zich, en Aäron en al de vorsten in de vergadering keerden tot hem terug en Mozes sprak hen toe.

32. Daarna naderden al de Israëlieten en hij gebood hun al wat de Here tot hem gesproken had op de berg Sinai.

33. Toen Mozes geëindigd had met hen te spreken, deed hij een doek voor zijn gelaat.

34. Maar wanneer Mozes kwam voor het aangezicht des Heren, om met Hem te spreken, deed hij de doek af, totdat hij naar buiten ging; daarna ging hij naar buiten en zeide tot de Israëlieten wat geboden was.

35. Wanneer de Israëlieten aan het gelaat van Mozes zagen, dat de huid van zijn gelaat straalde, deed Mozes de doek weer voor zijn gelaat, totdat hij naar binnen ging, om met Hem te spreken.

Lees verder hoofdstuk Exodus 34