Oude Testament

Nieuwe Testament

Exodus 34:19-35 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

19. Alles wat het eerst uit de moederschoot voortkomt, is mijn eigendom, en al uw vee van het mannelijk geslacht, dat de eerstgeboorte is van een rund of van een stuk kleinvee.

20. Maar de eerstgeboorte van een ezel zult gij lossen voor een stuk kleinvee; indien gij het niet lost, zult gij het de nek breken. Iedere eerstgeborene van uw zonen zult gij lossen, en men zal niet met ledige handen voor mijn aangezicht verschijnen.

21. Zes dagen zult gij arbeiden, maar op de zevende dag zult gij rusten, ook in de ploegtijd en in de oogst zult gij de rustdag houden.

22. Het feest der weken, der eerstelingen van de tarweoogst, zult gij vieren, en het feest der inzameling bij de wisseling des jaars.

23. Driemaal in het jaar zal ieder van u, die van het mannelijk geslacht is, voor het aangezicht van de Here Here, de God van Israël, verschijnen,

24. want Ik zal volken voor uw aangezicht verdrijven en uw gebied ruim maken; en niemand zal uw land begeren, wanneer gij opgaat, om voor het aangezicht van de Here, uw God, te verschijnen driemaal in het jaar.

25. Gij zult het bloed van mijn slachtoffer niet op iets gezuurds slachten, en het slachtoffer van het Paasfeest mag de nacht niet overblijven tot de morgen.

26. Het beste van de eerstelingen van uw bodem zult gij in het huis van de Here, uw God, brengen. Gij zult een bokje niet koken in de melk van zijn moeder.

27. De Here zeide tot Mozes: Schrijf u deze woorden op, want op grond van deze woorden heb Ik met u en met Israël een verbond gesloten.

28. En hij was daar bij de Here veertig dagen en veertig nachten, brood at hij niet en water dronk hij niet, en Hij schreef op de tafelen de woorden van het verbond, de Tien Woorden.

29. Toen Mozes van de berg Sinai afdaalde, – de twee tafelen der getuigenis nu waren in de hand van Mozes, toen hij van de berg afdaalde – wist hij niet, dat de huid van zijn gelaat straalde, doordat hij met Hem gesproken had.

30. Toen Aäron en al de Israëlieten Mozes zagen, zie, de huid van zijn gelaat straalde, en zij durfden hem niet naderen.

31. Toen riep Mozes hen tot zich, en Aäron en al de vorsten in de vergadering keerden tot hem terug en Mozes sprak hen toe.

32. Daarna naderden al de Israëlieten en hij gebood hun al wat de Here tot hem gesproken had op de berg Sinai.

33. Toen Mozes geëindigd had met hen te spreken, deed hij een doek voor zijn gelaat.

34. Maar wanneer Mozes kwam voor het aangezicht des Heren, om met Hem te spreken, deed hij de doek af, totdat hij naar buiten ging; daarna ging hij naar buiten en zeide tot de Israëlieten wat geboden was.

35. Wanneer de Israëlieten aan het gelaat van Mozes zagen, dat de huid van zijn gelaat straalde, deed Mozes de doek weer voor zijn gelaat, totdat hij naar binnen ging, om met Hem te spreken.

Lees verder hoofdstuk Exodus 34