Oude Testament

Nieuwe Testament

Exodus 33:16-23 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

16. Waaraan zal anders geweten worden, dat ik en uw volk genade in uw ogen gevonden hebben, dan doordat Gij met ons medegaat? Immers daardoor zijn ik en uw volk afgezonderd uit alle volken, die op de aardbodem zijn.

17. En de Here zeide tot Mozes: Ook deze zaak, waarover gij gesproken hebt, zal Ik doen, omdat gij genade in mijn ogen gevonden hebt en Ik u bij name ken.

18. Maar hij zeide: Doe mij toch uw heerlijkheid zien.

19. Hij nu zeide: Ik zal mijn luister aan u doen voorbijgaan en de naam des Heren voor u uitroepen: Ik zal genadig zijn, wie Ik genadig ben, en Mij ontfermen, over wie Ik Mij ontferm.

20. Hij zeide: Gij zult mijn aangezicht niet kunnen zien, want geen mens zal Mij zien en leven.

21. De Here zeide: Zie, bij Mij is een plaats, waar gij op de rots kunt staan;

22. wanneer mijn heerlijkheid voorbijgaat, zal Ik u in de rotsholte zetten en u met mijn hand bedekken, totdat Ik ben voorbijgegaan.

23. Dan zal Ik mijn hand wegnemen en gij zult Mij van achteren zien, maar mijn aangezicht zal niet gezien worden.

Lees verder hoofdstuk Exodus 33