Oude Testament

Nieuwe Testament

Exodus 33:12-21 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

12. Toen zeide Mozes tot de Here: Zie, Gij zegt tot mij: doe dit volk optrekken, maar Gij hebt mij niet doen weten, wie Gij met mij zult zenden, terwijl Gij toch gezegd hebt: Ik ken u bij name en ook hebt gij genade gevonden in mijn ogen.

13. Nu dan, indien ik genade in uw ogen gevonden heb, maak mij toch uw wegen bekend, zodat ik U ken; opdat ik genade vinde in uw ogen. Bedenk toch, dat deze natie uw volk is.

14. Toen zeide Hij: Moet Ik zelf medegaan om u gerust te stellen?

15. En hij zeide tot Hem: Indien Gij zelf niet medegaat, doe ons vanhier niet optrekken.

16. Waaraan zal anders geweten worden, dat ik en uw volk genade in uw ogen gevonden hebben, dan doordat Gij met ons medegaat? Immers daardoor zijn ik en uw volk afgezonderd uit alle volken, die op de aardbodem zijn.

17. En de Here zeide tot Mozes: Ook deze zaak, waarover gij gesproken hebt, zal Ik doen, omdat gij genade in mijn ogen gevonden hebt en Ik u bij name ken.

18. Maar hij zeide: Doe mij toch uw heerlijkheid zien.

19. Hij nu zeide: Ik zal mijn luister aan u doen voorbijgaan en de naam des Heren voor u uitroepen: Ik zal genadig zijn, wie Ik genadig ben, en Mij ontfermen, over wie Ik Mij ontferm.

20. Hij zeide: Gij zult mijn aangezicht niet kunnen zien, want geen mens zal Mij zien en leven.

21. De Here zeide: Zie, bij Mij is een plaats, waar gij op de rots kunt staan;

Lees verder hoofdstuk Exodus 33