Oude Testament

Nieuwe Testament

Exodus 32:1-5 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Toen het volk zag, dat Mozes toefde van de berg af te dalen, verzamelde het zich rondom Aäron, en zeide tot hem: Welaan, maak ons goden, die vóór ons uit gaan, want deze Mozes, die man, die ons uit het land Egypte heeft gevoerd – wij weten niet, wat er van hem geworden is.

2. En Aäron zeide tot hen: Rukt de gouden ringen af, die in de oren van uw vrouwen, uw zonen en uw dochters zijn, en brengt ze mij.

3. Toen rukte het gehele volk zich de gouden ringen die in hun oren waren, af en zij brachten ze aan Aäron.

4. Hij nam ze van hen aan, gaf er vorm aan met een stift en maakte er een gegoten kalf van. En zij zeiden: Dit is uw god, Israël, die u uit het land Egypte heeft gevoerd.

5. Toen Aäron dat zag, bouwde hij daarvóór een altaar en riep uit: Morgen is er een feest voor de Here!

Lees verder hoofdstuk Exodus 32